In de voorstelling dansten de dansers met verschillende vormen. Vraag aan de leerlingen wat de dansers met de vormen deden.
Bewegingsopdracht A:
Alle leerlingen staan op een eigen plekje, verspreid door het speellokaal. Op een teken maken de leerlingen een vorm. Herhaal deze opdracht een aantal keer. Benoem de verschillende vormen die je ziet.
Als de muziek start, dansen de leerlingen door de zaal. Ze glijden, springen, draaien, rollen, kruipen en huppelen. Op een teken maken ze weer een vorm.
Muziektip: