De toeschouwer komt in aanraking met zon- en schaduwzijde van het Venetiaanse Carnaval, waar lust en schoonheid zich meten met verval en vergankelijkheid. Wie de lelijkheid aanbidt, lijkt het eeuwige leven te hebben. Om maar te zwijgen van de eeuwige roem van de zeven hoofdzonden en de als vrijheid verkochte losbandigheid. Dat de mens met een masker tot alles in staat is, bevestigt de duisternis van zijn motieven en de broosheid van zijn deugdelijkheid. Al blijven de askruisjes achterwege, we raden het publiek van harte aan zich te bezinnen: het eten van de boom van goed en kwaad heeft het paradijs nimmer dichterbij gebracht.